Er schuilt een duiveltje in elke kunstenaar. Er zijn van die kunstenaars die je graag  beduvelen. Denk maar aan René Magritte, de éminence van het surrealisme die ons in zijn oeuvre op het verkeerde been zet met wat hij afbeeldt. Magritte had lak aan duidelijkheid en stichtte verwarring met zijn werk. De vertrouwde kijk op de dingen werd door mekaar geschud. En zo waren er ook Marcel Duchamp en Marcel Broodthaers – om er maar enkele uit de kunstgeschiedenis te graaien – die met hun aparte filosofie de verwachtingen en de conditionering van het waarnemen een hak zetten.

In de schaduw van deze iconen en bij uitbreiding het uitgestrekte actuele kunstenaarsgild, werkt Johan Geenens (°1970), de kunstenaar die zich al ruim een kwarteeuw onopgemerkt en in een slakkengang een weg baant in de luwte – de marge, volgens sommigen. Echter, wie binnentreedt in zijn hermetisch ogend oeuvre is gewaarschuwd: ook hij durft ons bij de lurven te nemen.

Poneren dat Geenens iemand een hak zet, is een overstatement. Maar op een subtiel ontwapenende wijze weet hij de kijker en al wie in zijn nabijheid vertoeft wel eens beet te nemen. Om dit in het juiste perspectief te zien, nemen we graag een duik in zijn werk. En die hoeft niet zo nodig lineair en chronologisch te zijn. Integendeel, laten we ons door zijn oeuvre slingeren, kronkelend zoals het zich voltrekt. En laten we ons ophouden, daar waar de mijlpalen zichtbaar zijn, daar waar mogelijke codes verscholen liggen. Maar dan met de wetenschap dat er geen pasklare verklaringen zijn voor de raadselachtige status van zijn werk. Die geeft zich niet gewonnen. En verder moeten we het doen met de stille maker zelf, die op een gestolen moment zijn schalkse lach niet bedwingen kan.

We starten de tocht door zijn oeuvre bij Kunstwerkplaats De Zandberg. We staan voor de deur van zijn werkstek waar ik ooit een van zijn naasten was, alvorens ik verkaste naar de kunstenorganisatie Wit.h.

Onmetelijke geschiedenis

Ik kom binnen en zeg gedag. Johan kijkt even verrast op maar buigt zich snel weer over zijn werk heen, oog in oog ermee. Een plastic beker met water trekt mijn aandacht. Verfcondensatie schildert zich af op de doorzichtige wand. Die is niet helder maar kleurt hemels mooi, in een kleurverloop van transparante tinten in veelvoud.

De beker waarin Johan Geenens zijn penseel reinigt en bevochtigt is drager van een onmetelijke geschiedenis. Alle ontelbare fasen lieten er hun sporen achter. Opgeteld moet dit gaan over een stapeling van honderden, misschien wel duizenden opgedroogde verfkringen. Ze laten zich afzonderlijk tellen noch ontcijferen maar zetten een kleurschakering af op het plastic. Het is alsof de onmetelijke regenboog in al haar pracht en praal gecapteerd en gecomprimeerd werd, en in dit kleinood schuilhoudt. De gestolde verfaanslag als trouwe metgezel tijdens zijn jarenlange traject.

Ik vergat even dat de schilder hier in levende lijve aan het werk is. Dat komt omdat hij een stille werker is. Een haast onzichtbare, breekbare kunstenaar, zou je gaan denken. Maar dat is slechts ten dele waar. Ik kom daar in deze tekst nog op terug en voer enkele kanttekeningen aan daaromtrent.

Nu pas sla ik Johan grondig gade terwijl ik mezelf verfoei dat ik hem eigenlijk bespied. Ik bedenk allerlei argumentaties om wat op een voyeuristische neiging lijkt te verschonen. Maar toekijken wanneer Johan werkt, is nu eenmaal fascinerend. Het dwingt je tot een andere state of mind: ergens in de buurt van zijn attitude, van zijn modus. Dat weet ik omdat ik lang in zijn nabijheid vertoefde; het toekijken en beschrijven valt dus met enige terughoudendheid te verantwoorden.

De kunstenaar werkt hier op dit eigenste ogenblik aan een doek dat grotendeels blank staat. En dat al een hele tijd, fluistert mijn intuïtie me toe. Enkel de linkerbovenhoek van het canvas geniet zijn aandacht. Die geschilderde, bevlekte zone wordt herhaaldelijk bewerkt, almaar overschilderd maar amper opgehoogd met verf. Evengoed schoongewreven of uitgehold. Bizar. Maar dat verrast me niet. Zo ken ik Johan in zijn fascinerende traagheid.

Contextueel

 

Met de jaren heb ik geleerd om het werk van deze kunstenaar contextueel te bekijken. Dat verklaart ook mijn aandacht voor zijn mengbeker en andere tools en schilderbenodigdheden in zijn onmiddellijke omgeving. Dit verantwoordt mijn fixatie op de haast rituele manier waarop hij werkt. Daarom ook het belang dat ik hecht aan hoe hij zich ten aanzien van een omgeving gedraagt en hoe hij die opneemt.

Naast de beker ligt zijn vod: een lange strook stof, enkele keren dubbel geplooid. De van schroomvallige verfvlekken en -stippen doordrongen lap flankeert een doosje aquarelverf. Steeds opnieuw wordt de vod na gebruik opgeplooid en neergevlijd naast de schilder-set. Die accessoires, dat zijn de lakeien in zijn regie. Ze gaan een verbond aan met het schilderdoek en de schilder zelf. Dit totaalbeeld roept herinneringen op aan het inclusieve residentieproject ‘Bezet’ van Wit.h in de Budafabriek avant la lettre te Kortrijk.

Bezet

We tekenen lente 2008. Geenens is een van de artists in residence die gedurende pakweg drie maanden werkt op de ‘schildersvloer’. Een tiental schilders delen er een gigantische fabrieksverdieping, zonder specifieke opdracht of verplichting ten aanzien van elkaar. Enkel de ruimtelijke context en hun onderlinge nabijheid worden als mogelijke teaser uitgespeeld. Johan Geenens vindt er zijn solitaire werkplek (die uiteindelijk ook zijn toonplek zal worden) tegen een niet zo voor de hand liggende muur, tussen twee fabrieksramen in.

In deze comfortloze zone werkt Johan in alle stilte. Het ingetogen binnenvallend licht is hem goed gezind. Vanop een afstand bekeken tovert het filmisch mooie beelden van de kunstenaar in zijn omgeving. Zijn reeds uitgepuurde, zonderlinge doekjes komen er in een traag ritueel tot stand. Heel systematisch, zo lijkt het. De afstand tussen het voorbereiden van elke actie – het penseel spoelen en afdippen, de verf nemen – en de artistieke actie – het extreem behoedzaam aanbrengen van de verf op het doek – lijkt schier onoverbrugbaar. Althans gezien vanuit mijn gezichtspunt.

Ik ben er permanent aanwezig als aanspreekpunt en klankbord, en raak gebiologeerd door deze handelingen die zich steevast binnen een soort ritmiek en methodiek herhalen. Het is een hele tred van de impuls naar de daad. Het kost Johan tijd vooraleer de prikkel de hand bereikt. Het lijkt alsof de kunstenaar zijn werk langzaam ziet groeien, evenzeer als hij het zelf doet groeien. Er vindt een raadselachtig fenomeen plaats, alsof de materie zelf, en het gesternte, een even sterke willen opleggen als die van de hand of het hoofd van de schilder. Alsof hij de geboorte ervan deels uit handen laat nemen. Alsof er een natuurlijke, gestage stroom plaatsvindt, waarvan hijzelf een onderdeel is.

Dat deze gedachte een Hineininterpretierung is zal ik niet tegenspreken. Maar in het resultaat van die residentie huist een beklijvende intimiteit, als van een hogere orde. De zwijgzame doekjes en de wijze waarop ze er roerloos samenhangen ademen mystiek uit. En wederom is het ingetogen, binnenvallende licht het ganse plaatje én de kijker goedgezind. De impact ervan op het publiek – en niet in het minst de aanwezige kunstenaars – spreekt boekdelen.

Onder kunstenaars

Het werk van Johan Geenens ligt goed onder kunstenaars. Het evolueerde naar een beeldtaal die heel goed gedijt binnen de ‘kunstenaarskunst’. Door zijn verstandelijke beperking neemt hij echter geen positie in binnen de kunstcanon en -actualiteit. Zijn werk ontstaat vanuit een drijfveer, niet vanuit een doelstelling, verwachting of ambitie. Het zou pas cynisch worden als we hem spirituele bekommernissen en aspiratie toedichten. Want er is geen verstandelijke keuze, geen eerzucht en streven mee gemoeid. Er is alleen waarachtigheid en vooral noodzaak. Er is alleen Johan en het leven zoals het is. Maar daar strandt het zoals zo vaak, als het op spreiding en kansen aankomt vanwege de gevestigde kunstwereld. Die houdt de poort potdicht.

Godzijdank zijn er ook uitzonderingen, en die komen niet zelden van kunstenaars. Een ervan is de tentoonstelling L.A.T. die in 2003-2004 plaatsvindt in Kortrijk.

Voor L.A.T. (Living Apart Together) verzamelt kunstenaar-curator Mark Cloet werk van (inter)nationale kunstenaars waaronder Arjan Janssen, Ulrich Waibel, Skoda, Bauduoin Oosterlynck, René Heyvaert én … Johan Geenens. De verstilde abstracties van Johan passen naadloos in het geheel. Hij hangt er zij aan zij met geestes- en bondgenoten, zo blijkt. In de perstekst staat immers te lezen: ‘het zijn kunstenaars die zich stuk voor stuk hebben ingelaten met hun oeuvre, niet met hun carrière. Het is een serene tentoonstelling die het heeft over bescheidenheid. Een bescheidenheid die niet wegdeemstert maar betoverend werkt’. Als dat niet van toepassing is op zijn oeuvre.

En jawel, ook op wedstrijden wordt zijn werk wel degelijk opgemerkt. Zo kaapt hij een eervolle vermelding weg op de ‘Onzegbaar Zichtbaar’ Prijs, te zien in Museum dr. Guislain in Gent (2011) en wordt zijn inzending geselecteerd voor de Prijs voor Beeldende Kunsten van de Stad Harelbeke (2012). Ook bekende plekken met een oog voor buitengewoon talent, zoals Musée d’Art Differencié in Luik – recent omgedoopt tot Trinkhall Museum – en Art et Marges in Brussel tonen werk van hem, en dat respectievelijk op de shows ‘Le temps retrouvé ‘(2011) en ‘’Du nombril au cosmos’ (2015).

Voortgang

Het oeuvre van Johan Geenens overspant pakweg een kwarteeuw. Wanneer ik een diepe duik in zijn geschiedenis neem, strand ik in atelier Het Molenhuis in Zwevegem, een van de eerste projecten binnen de decentralisering van de voorziening Feniks. We zijn eind de negentiger jaren van de vorige eeuw. Samen met een achttal kunstenaars werkt hij er in wat net zijn nieuwe stek werd. Johan zit er voorovergebogen aan een tekentafel, de handen onder het pastelkrijt.

In zijn pastelreeksen op middelgroot formaat duiken kopvoeters op in zwarte contouren. Het zijn mensenfiguren uit zijn waarnemingswereld. Ze liggen in een warm kleurentapijt ingebed. De figuren eisen geen hoofdrol op. Eerder komen ze terecht in een spanningsveld met de kleurenvelden die hen omringen. Die verspreidt Johan in quasi verticale stroken over de hele bladspiegel. Ze voegen zich niet naar de vormgeving van de figuren maar gaan weerspannig hun eigen weg.

Johan Geenens tekent en kleurt op een schilderachtige wijze. Daarbij wordt hij geholpen door de eigenschappen van het oliepastelkrijt; die bieden de mogelijkheid om er ook dekkend mee te werken. Daarmee bereikt hij een hoge densiteit en worden zijn beelden in een warme huid gewikkeld, een dikke textuur zeg maar.

Enkele van deze werken zijn kort daarop te zien op dezelfde locatie die ook dienst doet als presentatieplek. Op de tentoonstelling ‘Penselen strelen, krijten kleuren’ (1999) wordt hij vergezeld door twee andere kunstenaars met een beperking, Thea Boss en Maria Siccard. Voor hem is het een thuismatch. Maar ook extern komt zijn werk langzaamaan aan bod. In hetzelfde jaar wordt ook werk van hem opgenomen in de groepstentoonstelling ‘Ontmoetingen/Rencontres’ in La Tentation in Brussel: een project van fotograaf Dieter Telemans dat uitgaat van een portrettenreeks.

Het moet gezegd, binnen die tijdspanne schikt zijn werk zich netjes binnen wat gemakshalve als ‘voorzieningskunst’ gecatalogeerd wordt: ergens tussen de kindertekening en de psycho-automatische schriftuur in. Tot het pastelkrijt voorgoed de ladekast in gaat en daarmee een kantelmoment inluidt.

Johan begint zich stilletjes aan los te rijden van de mainstream Outsiderkunst. Een markante evolutie zet zich door. Daar kan de materiaalkeuze voor iets tussen zitten: balpen, potlood en stift i.p.v. pastelkrijt. Maar evengoed kan het aangereikte, kleinere formaat daar voor iets tussen zitten. In deze fase perst Johan Geenens zijn getrouwe beeldelementen samen op een kleine bladspiegel. Door de verkleining verdicht hij de lijnen en contouren. Ze schurken dichter bij elkaar aan en gaan daardoor opvallende verbindingen aan. Zo verworden ze tot vergroeiingen en netwerken.

Of kwam deze drastischere wending per toeval tot stand? Als een dief in de nacht? Iets wat de kunstenaar op een gegeven dag toe-viel? Johan houdt de lippen op elkaar.

Vanaf dit moment zijn we als kijker geneigd zijn werk als abstract te lezen; de figuratie van weleer raakt verstrengeld in een organisch lijnenweb, de sporen van de herkenbaarheid worden overwoekerd en uitgewist. Het lijnenwerk komt op zichzelf te staan. Het zijn kronkelende lijnen, al dan niet ingekleurd met waterachtige verf.

Bovendien overspannen de weefsels niet meer de hele bladspiegel. Gaandeweg worden ze geïsoleerd tegen een blanke achtergrond, ze hangen of zweven. De ene keer vormen ze eilanden in de blanke oceaan, de andere keer lijken ze op plantensoorten in het al dan niet bladloze seizoen. Soms lijken ze zich (met enige verbeelding van de kijker) als wandelende takken over het blad te verplaatsen.

Tot de radicale vereenvoudiging haar intrede doet, die plotsklapse wending naar de kleinste, puurste vorm. Vanwaar komt die klaarblijkelijke fascinatie voor het nietige, het geringe, het microscopische?

The right of (un)succes

Eind april, 2004.  Samen met nog een vijftal kunstenaars nodigt Wit.h Johan Geenens uit voor een residentie in Saint-Setiers, in de Franse Limousin. ‘The right of (un)succes’, zo heet het project. Bij wijze van uitdaging krijgen alle schilders een groot canvas van 2 meter bij 2 meter ter beschikking. Daar moeten ze het mee doen. En ze krijgen slechts een volle werkweek.

Sommigen worden uit hun comfortzone gelokt. Bij Johan daarentegen, valt er geen tandengeknars te bespeuren. Geen zweterige handen van de stress door de radicale overgang van micro naar macro. Doodgemoedereerd gaat hij van start. Hij kiest daarbij een zone op ooghoogte binnen het immense witte veld, fixeert zich erop en schildert. As simple as can be. Voor het eerst doet hij dat rechtopstaand i.p.v. zittend.

Tegen onze logica in gaat hij zijn vertrouwde beeldarsenaal niet uitvergroten en proportioneel opblazen. Neen, hij blijft het klein houden, waarbij zijn beeldtaal een andere verhouding aanneemt ten aanzien van het grote vlak.

Dat roept bij ons vragen op. Vertolkt dit ongewild de broze, onopvallende kunstenaarspersoon die op zoek gaat naar het kleinste, het onopgemerkte en daar zijn lotgenoot in vindt? Probeert hij zich klein te maken om het grote gevaar – de grote wereld – te ontzien? Denkt hij in die kleinheid schatten te gaan vinden?

Zijn ultieme daad is die van enkele stippen aanbrengen, de daarbij horende drippings als uitlopers meegerekend. Merkwaardig is dat hij er geen erg in vindt dat die drippings als sporen hun eigen weg gaan volgens de wet van de zwaartekracht, en zo ongewild hun plaats opeisen op het canvas. Dat zulks dagelijkse kost was bij action painters, abstract expressionisten en andere Neue Wilde, weten we. Bij hen maakte dat deel uit van de drift en de energieke act. Bij Johan is er echter geen sprake van een onbesuisde, vurige act. Zelfs dat merk je aan de traagheid waarmee de waterachtige verf afloopt. Die komt in de buurt van de snelheid waarmee een slakkenspoor zich aftekent. Dat Johan dit als een te verwaarlozen zaak beschouwt – een gevolg van de handeling daargelaten – en daar verder geen aandacht lijkt aan te besteden, brengt mij even bij de metafoor van de jager. Bij een jager telt alleen dat piepkleine vizier en wat zich daarbinnen afspeelt; het hele perifere gezichtsveld ontgaat zijn aandacht.

Oud Klooster van Dikkele

In de lente van 2006 verzamelt zich een achttal schilders in de rustige, landelijke omgeving in en rond het Oud Klooster van Dikkele, in de Zwalmstreek. Johan is een van hen. Het residentieproject heet ‘Delete’ en is een vervolg op ‘The right of (un)succes’. Het omschrijft zich als een terugplooien op de kunstenaar als persoon, de omgeving en de schilderkunst zelf. Geen groot statement, geen vooropgezet thema. Er zijn enkel de schilders, het canvas en de verf. Deze keer wederom met de beperking en uitdaging van het opgelegde formaat, dat weliswaar haaks staat op het hiervoor beschreven project, en nu 21cm bij 21cm meet.

Johan maakt er talrijke kleine doekjes waarop zuinig rondgestrooide vlekjes staan. Eenzaam dolende vlekjes. Net zoals in de hele grote doeken wordt het als kijker almaar moeilijker om erin rond te struinen. Je kan je er geen weg meer banen in de vlechtwerken zoals voorheen. Je kan je niet meer klein maken en erin verdwalen. En tussen de dingen in zijn. Het vergt een andere positie van de kijker.

De kijker verliest zich nu in de (grote of kleine) leegte. Waar de blik van de aanschouwer zich in een vorige fase dreigde vast te haken aan de vele uitgroeisels of gevangen raakte in zijn web, is er nu zelfs geen houvast. Er zijn alleen de eenzame verfstipjes. Het lijkt erop dat je de onmetelijkheid in gekatapulteerd wordt.

Het werk bezit een enorme minimale kracht. De solitaire stippen zweven in het ijle. Hoe schaars en nietig ze lijken, ze ademen poëzie en verstilling. En ze blijken niet zomaar vluchtig aangebracht te zijn. Bij nader inzien zijn deze kleurstippen ophopingen van ontelbaar vele handelingen, die bijdragen tot een grote densiteit, waar ik in de inleiding reeds even gewag van maakte. Die handelingen zijn eerder schroomvallig weifelende aanrakingen dan daadwerkelijke toevoegingen. De materie lijkt hier bijna ondergeschikt aan het ritueel. De verftoevoegingen zijn dermate minuscuul dat we het werk eerder als onthecht gaan beschouwen. Misschien doet de hele schildersattitude van Geenens ons ongewild kwetsbaarheid aanvaarden, bedenk ik.

Archipel

 

In 2011 bedenkt kunstenaar Mark Cloet het project ‘Manipulation’. Bij wijze van experiment en vanuit een grote fascinatie voor het werk van Johan maakt hij een digitale uitvergroting op print van een van zijn minimale schilderijen. Het brengt het oeuvre op een andere manier onder de aandacht en legt de complexiteit van het proces bloot.

Het beeld zoomt in tot op de kleinste pixel. De gigantische blow up van de geschilderde stip laat voor het eerst in het groot zien dat die stip een verzameling is van ontelbare deelstipjes, onmogelijk te observeren met het blote oog. Als een archipel tekent zich een zone af van microcopisch kleine vlekjes. Duizelingwekkend veelkleurige speldenprikjes rond een kern. Deze analyse maakt op een aparte manier duidelijk dat zijn schraal, minimalistisch werk minstens evenveel informatie bevat als zijn werk ervoor. Ik herinner me levendig het werkproces dat Johan doorloopt.

Hij is als een bijziend geoloog die zijn eigen schildergeschiedenis en de daarbij gepaard gaande processen onderzoekt. Het is alsof hij met een bewegende camera inzoomt op die zone en daar zoekend in doolt. Meegezogen door het schilderritus, verknocht aan de verf.

Het is ons een raadsel hoe die evolutie naar de kleine vlek tot stand kwam. In de rol van de overbezorgde zorgwerker zou ik mij de vraag hebben gesteld of een afnemend waarnemingsvermogen er voor iets tussen zit. Of er kokerzicht in het spel is? Of verliest de kunstenaar door deze focus misschien gewoon het grote geheel uit het oog? Het zijn stuk voor stuk veronderstellingen die plausibel kunnen zijn maar die ik liever vermijd; ze leggen immers de klemtoon op iets wat in gebreke zou zijn, en ik gun hem net het voordeel van de twijfel.

Mystiek

We kunnen er niet omheen, het werk an sich hult zich in stilzwijgen én het intrigeert. Wat drijft er ons dan om die betovering te willen uitleggen? Het moet die eeuwige verklaringsdrang zijn die onze nieuwsgierigheid en geestelijke honger wil tegemoetkomen. Het is die verbetenheid, op zoek naar invalshoeken om het werk ten gronde te begrijpen en te valideren, die de betovering wel eens in de weg staat.

Op het risico af ons te vergrijpen aan de analyse van de persoon i.p.v. het werk (alsof eerst de persoonlijkheid moet gefileerd worden vooraleer het werk aan relevantie kan winnen), speelt er hoe dan ook een menselijke factor die we niet helemaal kunnen negeren. En die reikt ons misschien een sleutel aan. Het helpt zijn werk op zijn minst te positioneren. En dat doen we zoals in dit essay, waarnemend en overpeinzend, en via de weg van de geleidelijkheid.

Of het nu over zijn intieme kluwens gaat of over zijn minimale stippen, steeds zijn het sensaties voor het oog. Pas wanneer je de titels leest, komt daar verheldering in – wat voor diegenen onder ons die genoeg hebben aan het beeld zondermeer, wel eens ontnuchtering kan zijn.

Paradox

De werken van Johan Geenens zijn tenger en weerloos, net als de maker. Door zijn breekbaarheid loopt deze kunstenaar het risico vertrappeld te worden in de grote wereld. En niet in het minst in de kunstwereld.

Echter, Johan heeft een eigen afweermechanisme. Hij ontwikkelde met de jaren een buitengewone manier om met de dingen om te gaan. Het is ook wie hij is natuurlijk.  Paradoxaal genoeg krijgt de contemplatie die wij zijn (latere) werk toedichten iets tweeslachtigs. Als purist hoor je dat niet graag maar Johan zet ons op het verkeerde been. Onze eigen verwachtingen die erin geprojecteerd liggen – niet zelden vanuit een kunsthistorisch perspectief bekeken – worden een hak gezet.

Er huist met name iets heerlijk ontwapenends in zijn artistieke persoonlijkheid, in zijn persoonlijkheid tout court. Wanneer ik hem om uitleg vraag over een specifiek werk, ontwaakt hij uit zijn ingetogen concentratie. De kunstenaar trekt zich meteen op gang, ondersteund door de nodige vingerwijzingen en gestiek. In een beperkt vocabulaire en moeilijk verstaanbaar haalt hij het enigma onderuit. De monnik die wij alsdusdanig gadeslaan wordt plotsklaps profaan. Voor onze ogen ontrafelt hij het raadsel waaraan hij nu al die hele tijd bouwt. Alsof hij het deurtje van zijn tabernakel opengooit. We krijgen inkijk. De asceet wordt een van ons. De asceet is van de wereld, terwijl hij zijn onderwerpen – ‘Will Tura, Suske & Wiske, Willy Sommers, broer Hugo, kastelen en daken’ – debiteert en bij deze openbaar maakt. Het lijkt even een spel, in onze ogen.

De schilder lijkt zijn werk en verhaal te moeten verklaren op een gewone kunstenaarsmanier. Het is alleen de vraag of hij dat doet omdat het nu eenmaal zo verwacht wordt? Is het vanuit een kopieerhouding? Of zou het kunnen dat die verheven abstracte sluier inderdaad niks anders verhult dan een simpel banaal onderwerp? Of wat gezegd dan van het proces van ware abstrahering en hoe die mentale transformatie hier dan tot stand zou komen?

Of – mijn intuïtie maakt deze twijfel niet ongegrond – neemt hij ons in de maling en beschrijft hij wat er niet noodzakelijk staat, maar put hij uit de pool van onderwerpen binnen handbereik, onderhand genoegen scheppend in dit gebaar. Een karaktertrek van de kunstenaar, die de mystiek opheft. Net die houding zie ik bevestigd wanneer ik een ommetje maak via zijn rol als muzikant bij The Wild Classical Music Ensemble.

Wild Classical Music Ensemble

Johan is al vanaf het prille begin lid van deze buitengewone rock- en noiseband die in 2007 werd opgericht in de schoot van Wit.h en ondertussen internationale faam geniet in het alternatieve clubcircuit. De band wordt vertegenwoordigd door niemand minder dan het Parijse Born Bad Records Label; muziekkenners onder ons weten dat dit een hele eer is! Meer nog, Johan & co nemen er zelfs een speciale plaats in, getuige daarvan hun optreden als special act op de verjaardag van het label.

Wanneer Johan op scène staat en samen met zijn vijf kompanen de internationale clubs op stelten zet (en dat zijn er ondertussen veel te veel om hier op te noemen, van Genève tot Lyon, van Parijs tot Rennes, van Nancy tot Berlijn, van Brussel tot Den Haag …) is er van de monnik geen sprake. Of slechts ten dele. Op het podium oogt hij misschien wat statisch maar zijn aanwezigheid brandt zich in elke geval op ieders netvlies. De schilderende asceet is zich in deze totaal andere situatie maar al te bewust van zijn centrale rol. Zonder moeite gedraagt hij zich volgens de nieuwe codes en vervelt hij tot een opmerkelijke frontman. De verstilling en fragiliteit uit het atelier moeten op het podium wijken voor een andere gedaante, oog in oog met het publiek. ‘De boom in met de stille’, hoor ik hem denken terwijl hij de elektronische hoorn (‘the mind blower’ voor de ingewijden) aanblaast.

Desalniettemin is er een overeenkomst met zijn beeldende modus merkbaar. Johan speelt muziek op dezelfde manier als hij schildert: uniek en zeer minimalistisch. Wat heel zeldzaam is onder muzikanten, is net typerend voor hem. Zijn bijdrage is spaarzaam en rijgt met enkele opvallende blaasbeurten de stiltes aan elkaar. Het is wellicht die stille kant die hij onbewust transponeert. Johan is als een uiterst karig improviserende pointillist die hier en daar wat stippen maakt wanneer hij dat nodig acht. Niet of uiterst weinig spelen komt hier dicht in de buurt van zijn minimalistisch schilderen, de twee zijn inwisselbaar. Maar Johan blijkt nu eenmaal over die vaardigheid en eigenheid te beschikken.

Muziek is echter een medium dat collectiviteit veronderstelt, in tegenstelling tot schilder- of tekenkunst. Dat hij ook hierin meer dan gedijt, is duidelijk. Hij houdt ervan om op tournee te gaan, op het podium te staan, mensen te ontmoeten na de optredens en – niet in het minst – de lolbroek uit te hangen.

In deze hoedanigheid staat hij recent enkele keren op de planken met niemand minder dan de New Yorkse gitarist Lee Ranaldo (ex-Sonic Youth). Voor Johan blijkt dat een fluitje van een cent, niettegenstaande de inzet groot is. De ene keer gaat het over een residentie in het atelier van kunstenaar Johan Tahon voor ‘Hell Gate’, een interdisciplinaire filmproductie in het kader van de Bloedtest-tentoonstelling in Museum dr. Guislain in Gent (zomer 2019). De andere keer, met name dit voorjaar, staan ze op de internationale affiche van Grauzone, een multidisciplinair underground Festival in Den Haag.

Johan Geenens gaat moeiteloos om met deze dynamische omgeving en de vele prikkels die daarbij horen. Het is iets wat de beslotenheid van het schildersatelier en de eenzaamheid eigen aan dat métier niet toelaten. Maar het genot dat hij bij het spelen klaarblijkelijk ervaart én de speelse manier waarop hij de twee werelden schakelt, spreekt boekdelen. De omgang met de omstaanders en de fratsen die hij uithaalt na elk optreden zeggen ook iets over zijn guitigheid. De schilderende asceet wordt hierbij minzaam ontmaskerd.

Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat zijn jongensstreken ook diep in zijn beeldend werk huizen. Ze bepalen mee het werk en verlenen het zijn uniciteit. Dat hoeft geen afbreuk te doen aan de intensiteit van zijn stille abstracties. Die kunnen op zich staan en doen dat als een huis. Johan slaagt er moeiteloos in om de twee uitersten van zijn persoonlijkheid, ‘de stille’ en ‘de speelvogel’, op de gepaste momenten uit te spelen…

Heerlijke lichtheid

Laat ons in elk geval het cerebrale weg houden. Laat in zijn werken maar het kasteel bewoond worden door Suske, Wiske, broer Hugo en Will Tura. Laat het alledaagse dan maar een heerlijke lichtheid en waarachtigheid verlenen aan zijn betoverende abstracties.

Die heerlijke lichtheid zegt ook iets over zijn beweeglijkheid. Over het gemak waarmee hij samenwerkt. Net zoals in de muziek laat hij zich ook moeiteloos inbedden in een samenwerking met andere beeldende kunstenaars. In aanloop van de tentoonstelling ‘Dr Valcke’ (zomer 2015) in het Museum aan de Overkant, de voormalige, tijdelijke stek van Wit.h, werkt Johan samen met Laurence Demets en het kunstenaarsduo Robbert&Frank/Frank&Robbert.

In januari van dat jaar ontmoet hij de jonge wolven Robbert&Frank/Frank&Robbert. Met zijn vieren duiken ze in het verhaal van Dr. Valcke en zijn waterkliniek, in het verhaal van de Toverberg van Thomas Mann. Johan lijkt wel geknipt om binnen deze constellatie te figureren als Dr. Valcke, samen met Laurence Demets, zijn assistente. De relatie, de ontmoeting loopt – zoals steeds – gesmeerd. Met een schitterende kruisbestuiving tot gevolg: van een gigantische fontein tot zijn subtiel fluisterende, kleurige weefseltjes verspreid over de muren van deze voormalige waterkliniek.

Schalkse schilder

Zoals reeds gesteld doorbreekt Johan paradoxaal genoeg het aura van zijn werk. Wanneer we hengelen naar ‘wat’ hij nu precies tekent of schildert, geeft hij aan dat het konterfeitsels zijn van zijn idolen, familieleden en intimi, ook al lijken deze inwisselbaar te zijn.

Het is en blijft onpeilbaar welke beweging er plaatsvindt tussen hoofd, oog en hand in dit proces dat leidt naar een abstractie vormgeving. In elk geval huist er een alledaagsheid in het werk en de praktijk van de kunstenaar. Deze alledaagsheid hoeft niet per definitie een pejoratieve bijklank te hebben; ze slaat net op dat wezenlijke bestanddeel dat schilderen voor hem is: een essentieel onderdeel van het leven. En voor Johan Geenens komt het in het leven op die kleine dingen aan. Het is echter de manier waarop deze alledaagsheid omgezet wordt in een raadselachtig oeuvre dat fascineert. Dat kan alleen maar door de hand van een tovenaar.

Het mag duidelijk zijn dat dit oeuvre per se proberen te ‘verklaren’ niet de juiste insteek is. Iets wat zich niet laat decoderen, laat zich ook niet beredeneren. En kapot redeneren is in deze misschien wel de grootste belediging voor dit soort werk. Zolang we het besef staande houden dat zijn raadsel niet ophelderbaar is, blijven onze eigen geprojecteerde roerselen ondergeschikt en hoeven ze het mysterie niet in de weg te staan.

Je kan hoogstens de vele vragen en de nieuwsgierigheid die het oproept proberen te formuleren. Je loopt in kringen rond het werk, je wisselt van gezichtspunt en komt telkens weer bij een andere hypothese uit. Daar is niks mis mee. Het houdt het werk levendig en houdt de eigen geest alert. Laat de gedachten maar heen en weer slingeren, er hoeft geen rationele uitkomst te zijn; het is het werk en de verf die finaal de touwtjes in handen hebben. En Johan, die lacht fijntjes op de achtergrond.

Hij baant zich ondertussen een weg met fijnzinnige humor en een opvallend talent. ‘Hij is het soort medicijn dat onze samenleving nodig heeft’, stelt zijn collega bij The Wild Classical Music Ensemble, Damien Magnette. En hij gaat verder: ‘door zijn speciale houding heeft hij het unieke vermogen om barrières te slechten’. Een mooier compliment vind je niet.

Het is heerlijk meanderen door zijn kronkelende paden zonder duidelijke bestemming. Of het moet zijn dat er een verre, onbekende bestemming te wachten ligt voor hem. Ver voorbij Willy Sommers & co.

Het oeuvre van Johan Geenens reikt ons de sleutels aan van de vestigingspoorten van zijn kasteel. We cirkelen rond in de binnenplaats maar de sleutel van het donjon blijft zoek. Ik durf erop te wedden dat de duivelse Johan die verstopt heeft. Ik hoor hem plagerig lachen. Zo ken ik hem.

Bart Vandevijvere, april 2020

Deze website maakt gebruik van cookies. Door op ‘accepteren’ te klikken, ga je akkoord met ons privacybeleid.