Debat!
… een tafelrede is alsof er in het bijzijn van de gasten een roman geboren wordt, alsof je een poëziekuur ondergaat met veel wijn en fruit erbij, én een fabelachtige toespraak om de 15 minuten…’ Sinds begin 2005 organiseert vzw Wit.h regelmatig een tafelrede. We inspireren ons hiervoor op een oud Georgisch gebruik. Meer informatie hierover kunt u vinden op de website. Ook in het themablad willen we ruimte maken voor rede en debat. Hoewel we hier de tafel, de wijn en de spijzen moeten missen, laten we het geschreven woord toch smaken. De eerste bijdrage komt van Willy Malysse, coördinator Tegenstroom, dienstencentrum voor kunstenaars. Pas onlangs leerde hij de werking van Wit.h kennen en wilde vooraleer met goesting verder te gaan toch eerst onderstaande opmerking kwijt. De tweede bedenking komt van kunstenaar dominiq V.D. wall. Hij werkt reeds geruime tijd samen met Wit.h en werkt dit jaar samen met Klaus Compagnie in het Phoenix project.
Beste Luc,
Na de verhalen van Els, is de kennismaking met Wit.h in Harelbeke zelf, mij bijzonder meegevallen. Wit.h is een verhaal van onberekende begeestering en intuïtieve intelligentie. En het zet je weer aan het denken over onze vaak o zo fout lopende perceptie van het fenomeen tijd. Is niet elke warme samenleving een trage?
We zijn beiden nogal flamboyante mensen (en daar ben ik fier op!), en dat kan nogal eens leiden tot minder genuanceerde uitspraken. Graag keer ik daarom even terug naar mijn ‘twijfels’ over wat ik noem ‘de sociaal-artistieke schemerzone’.
Heel ons economisch en politiek bestel is culturen lang gebaseerd op warenruil. Het leidt tot een wereld, die alleen redeneert vanuit de statica, en niet de dynamica. Niet het wonderlijke proces van de menselijke creativiteit beroert de wereld, maar de jacht van aasgieren op het intussen al dode eindproduct en zijn marktwaarde. ‘Kunst is modder’ zegt Eric Devolder. ‘De cloaca is schitterend’, zegt Delvoye, ‘maar wat eruit komt is stront’. Eén ding is zeker: waar kunstenaars mee bezig zijn, is met de wereld van de spelende mens, die van het nutteloze. Maar precies dat nutteloze, dat niet tastbare, niet meetbare, niet catalogeerbare, vormt de zuurstof van een samenleving!
Een groot deel van mijn leven heb ik mij dan ook achter de kunstenaar, de levende scheppende kunstenaar, geschaard, om hem ruimte te geven voor een maximale creativiteit, voor zijn grote queeste. En alle mooie momenten van mijn leven zitten in die gemeenschappelijke zoektocht zelf, niet in het tijdelijk en vaak onbevredigend tussenresultaat van één van onze ondernemingen.
Zoals ik dan ook zei: ik krijg het schijt van al wie die kunstenaars en hun werk wil inzetten voor één of ander doel, hoe goed bedoeld ook. Kunst is waardevol, weerloos én nutteloos. Het is zoeken al spelend.
Als ik dus vind dat kunst nutteloos is, hoezeer moet ik dan ook vragen plaatsen bij die mistige terminologie van het sociaal – artistieke? Terzijde heb ik in het algemeen iets tegen mistige terminologie, zoals culturele economie, semi – professioneel, etc. Keep it simpel! Ofwel is het sociaal werk, of het is artistiek werk. En het is niet verboden om op een creatieve manier om te gaan met je sociale missie, net zoals het niet verboden is om de nutteloze creativiteit van de kunstenaar boven te halen bij mensen uit minder bevoorrechte sociale deelgroepen. Theater kan ingezet worden in bepaalde therapeutische processen, maar dan is het ook geen theater. En het is niet omdat je een crea – atelier hebt opgezet met gehandicapten, dat wat daaruit komt moet bewonderd worden als kunst.
Wie met kunstenaars begaan is, wil de tuin der lusten creëren, dat paradijselijke oord waar de spelende mens alle tijd krijgt om zijn zoektocht verder te zetten naar dat ene mystieke punt, naar de zin van alle dingen. Ik ben ontroerd als ik naar het ‘Koppenveld’ kijk. Ik ben niet aan het zoeken naar de mooiste kop om in mijn tuin te zetten, maar ik wandel tussen die wonderlijke twee bergen klei waaruit alles is gekneed. Dan laat ik me gaan, en word meegezogen in het labyrint van de menselijke verbeelding. Je voelt de koppen uit de klei getrokken worden en heel even mag je binnenkijken in de ziel van de kunstenaar zelf, in zijn eigen kop.
En dan moet ik toch pleiten voor blijvende reflectie over ook dit soort sociaal – artistiek werk. Ondanks de koppeling van kunstenaars uit het professionele circuit en die met een beperking, dreig je toch wat in het rariteitenkabinet te landen van twee samengevoegde doelgroepen: artiesten en zorgbehoevende gehandicapten. Hun beperking zal hen steeds weer beletten om de ‘gelijke kunstenaar’ te zijn. In het rationele komen de beperkingen vroeg of laat weer op het voorplan. Het biedt enig soelaas om je te bewegen in de wereld van de intuïtie en de naïviteit. Daar valt immers op hoezeer we zelf allemaal emotioneel en creatief gehandicapt zijn… Descartes heeft ook veel kwalijke nevenwerkingen.
Ik hou niet van het grootste deel van het sociaal – artistieke discours, maar ik wordt meer dan ooit ontroerd van een artistiek parcours. Of he nu van mensen mét of zonder zichtbare beperking is, maakt mij niets uit. Voortdoen, en niet laten kapot redeneren. Dat lijkt me de boodschap.
Vriendelijke groeten,
Willy Malysse
“Wellicht is hetgeen wat hier volgt iets dat voortvloeit uit mijn bijdrage in het debat omtrent ‘reguliere en verstandelijk gehandicapte kunstenaars’ in het Groeningemuseum in Brugge, oktober 2005.
Ik schrijf misschien eveneens vanuit mijn participatie aan de tentoonstelling ‘VENTILATIE’ in het St. Jans-hospitaalmusuem (vroeger Memling-museum) en de daaraan voorafgaande voorbereidingen en samenwerking met Sylvain Cosijns. Of denk ik eerder vanuit vroegere begeleidende en beeldende werkervaringen met verstandelijke gehandicapte mensen? Misschien wil ik zelfs gewoon een kleine reflectie toevoegen aan het beeld van Sylvain Cosijns, dat zich op de marktplaats van Scheldewindeke bevindt, en dat ontstond uit de samenwerking met Mark Cloet. Een samenwerking die ik van op een afstand kon volgen. Dit ‘beeld’ is duidelijk, dankzij een perfecte samenwerking tussen kunstenaar en (kunstenaar-)begeleider, een ‘verbeelden’ van een heel stille en innerlijke wereld. De wereld van Sylvain Cosijns.
Daar waar het hem tegenwoordig bij de overal gebrachte ‘Grote Kunst’ meer gaat om ‘het zo hard mogelijke roepen van bijvoorbeeld waarheid bepalende maatschappelijke onderzoeken’ en ‘het schrijven van de Grote geschiedenis’ in vaak allerlei tijd technische bewoordingen en een verder en dieper spreken verzwijgt, gaat het eigenlijk ‘au fond’, of het nu om die ‘Grote Kunst’ gaat of kunst van verstandelijk gehandicapte mensen, steeds over de pure menselijke verhouding tot de dingen en tot zichzelf. De menselijke verhouding binnen het ‘werk’! Een innerlijke en onberedeneerde intentie, die zichtbaar en (aan)voelbaar wil worden in het werkstuk en moeilijk uit te leggen of niet te verklaren valt. Die ‘menselijke innerlijke maat’ of schaal van waaruit eigenlijk alles begint en vorm krijgt is essentieel en ‘zegt’ doorgaans meer over een tijdsgeest of over het zuiver menselijke individuele gedrag binnen een groep dan het economisch verantwoorde Kunstmatige spektakelgedrag dat meestal heel ver staat van elke veruiterlijking van die menselijke verhouding of dit menselijk wezen.
Dichtbij de kern van het zijn. Beeldende gebaren die ontstaan vanuit een gezwegen opwelling of loslaten van iets, of dit nu een gevoel of een idee is. Beeldende tekens die een relevante of minder relevante opmerking zijn of een toevoeging op onze samenleving. Die een kleine geschiedenis verbeelden.
Beelden zonder de ‘noodzakelijke gemeende’ “uitleggerigheid” van onze intellectualistische en conceptueel georiënteerde tijdssnede, waarin alles soms heel vaak wordt kapot gesproken en geschreven en verdwijnt achter schijnbaar heel grote woorden die een heel drukkende schaduw werpen op het bestaansrecht van elk beeld op zich. Het lijkt mij dat kunst nu heel vaak eenzijdig over vervreemding, bevreemding en dergelijke aanverwante ‘maatschappelijk relevante’ aspecten handelt, zonder het vermoeden van een aanwezige ‘breedte’. Een ‘breedte’ die een onderliggende levende doorvoeding en oprechte contingentie van de maker(s) suggereert.
Het is die kracht die aan het werk, ‘het beeld’, van Sylvain Cosijns ook ontspringt en ervaarbaar wordt, zonder duidelijk leesbaar te zijn. Het overkomt ons… Datgene wat kunst troostend en verstaanbaar maakt zonder begrepen te worden en zonder veel woorden moet omgoten worden om doordringend te zijn en ons zelfs pakt, daar waar we het zelf soms niet meer voelen…
Hetgeen waar elk ‘regulierder’ kunstenaar naar zoekt, maar doorheen de lagen van verstandelijk redeneren en wegredeneren en door de lagen van zijn kennis, codes, ervaring en opleiding,…, vaak moeilijk terugvindt. Niets belet ons eigenlijk om verder beelden ‘gewoon mooi’ te vinden in hun schoonheid, omdat ze spreken, tonen of ‘openbaren’ vanuit een menselijke eenvoud en simplesse. Niets kan ons weerhouden om ‘krachtig en autonoom werkende beelden’ gewoon goed te vinden, omdat ze vertrekken vanuit een menselijke directheid of omdat ze ons ontroeren, roeren en raken daar waar (allicht) overeenkomsten zitten op heel diepe en puurmenselijke basis. Elk wezen met ‘menselijke vermogens’ kan en zal zich uiten op de voor hem best werkende wijze. Of dit nu beelden-sprekend of woorden-sprekend is. Geen van deze menselijke uitingen is minderwaardig aan het andere”
Dominiq V.D. wall.